Dag 4, Chiatura
Zoals gezegd in het vorige artikel moeten de operators van de kabelbaantjes in Chiatura even lunchen. Onze gids Alex besluit dat we toch eerst naar de stop gaan, die eigenlijk als laatste gepland stond. We stappen de witte Nissan weer in, toch ergens een beetje teleurgesteld, en rijden de stad weer uit. Niet veel later begint Alex te roepen en te wijzen. Ik zie het niet gelijk, maar in de verte doemt de Katshki Pilaar op. Een kalkstenen monoliet die 40 meter boven de rest van het landschap uittorend. Het is een bizar ding, en dat staat er ook nog een klooster op. In 1944 is er onderzoek gedaan op de pilaar en werden er resten gevonden van een oud klooster dat in de 13e eeuw al op de monoliet zou zijn gebouwd. In 1994 vond een ex-crimineel die net uit de gevangenis was vrijgelaten het een mooie plek om opnieuw een klooster te bouwen. De monnik Maxim woont tegenwoordig helemaal afgezonderd en schijnt niet echt vriendelijk te zijn. Soms worden er mensen toegelaten in zijn domein op de stenen toren, maar dit zijn dan alleen mannen.
Het is een gaaf ding om te zien, ook van dichtbij. Ik ben mijn sjaal in de auto vergeten en leen een bijzonder muf exemplaar bij de ingang van het terrein. Ergens hoop ik dat de chagrijnige monnik zijn gezicht laat zien, maar helaas hij heeft er geen zin in vandaag. Over het terrein lopen een hoop norse bouwvakkers, die achter hekken bezig zijn met het bouwen van een vaag complex. We struinen over het terrein, bekijken de vele aardewerk vaten om wijn in te bewaren en nemen een kijkje in het kerkje op het terrein. De chauffeur slaat een kruisje en gaat ook naar binnen. Je ziet de mensen hier om de haverklap een kruisje slaan. Bij kerken langs de weg en de stalen kuizen die hoog op de bergen staan.
Ook hier lopen eigenlijk geen andere mensen/toeristen. Alsof er niemand in deze uithoek komt om de bezienswaardigheden te zien. Alex vertelt ons over hoe de monnik zijn boodschappen één keer de zoveel tijd naar boven hijst via het liftje. Gelukkig hoeft hij nooit flessen wijn naar boven te sjouwen, want hij heeft een eigen brouwerijtje op de monoliet gebouwd. Het is heel jammer dat de kluizenaar niet van mensen houdt, want ik had het graag willen zien. Het terrein heb je snel gezien en ook de kerk is niet veel bijzonders. Om nog meer tijd te doden gaan we naar een lokale markt.
Cha Cha en Churchkhela
De markt is in een grote hal, die eruit ziet als een bouwterrein. Het ruikt er naar rotte vis en overrijp fruit. De lokale bewoners spotten ons gelijk en blijven ons aanstaren. Ik word er een beetje ongemakkelijk van. Ze zijn enorm vriendelijk als we bij hun waren komen kijken. Voor een paar centjes mogen we wat dingen proeven. We krijgen een stukje churchkhela, waar ik van dacht dat het kaarsen waren, maar wat een soort fruitig karamel is, vooral gemaakt van druiven, met een vulling van allerlei noten of krenten. Het is lekkerder dan het er uit ziet. Vervolgens komen we bij de drankjeskraam. Hier staan huisgemaakte wijn en cha cha (Georgische Vodka) in plastic flessen naar ons te lonken. Ook hier mogen we proeven. Van de cha cha had ik verwacht dat ik hem heftig zou vinden, maar de wijn, die slaat op de één of andere manier harder in. Ik krijg het niet helemaal op en dwing Gijs het te nuttigen. Zonder ontbijt vallen de goedjes zwaar.
Stalen Doodskisten
Eindelijk is het dan tijd voor het hoogtepunt van deze dag; de stalen doodskisten die het dal met de toppen van de heuvels verbinden. De karretjes die de mijnwerkers iedere dag gebruiken om naar hun werk en weer terug naar huis te komen. De dingen hangen er al een jaar of 60 en dat is te zien. In het dorp wordt gewerkt aan een nieuwe kabelbaan met een mooi station daarbij, maar volgens Alex zou dit al in 2017 af moeten zijn, het ziet er nog niet naar uit dat het binnenkort geopend wordt.
We melden ons bij de eerste kabelbaan, waar we eerder die ochtend ook zijn geweest. Je kunt zien dat dit in het verleden een mooie vertrekhal moet zijn geweest, maar nu staat het er treurig bij. Door een oudere dame worden we opgewacht en in de verte zien we het roestige wagentje al aankomen. Ik had verwacht dat ik nerveuzer zou zijn om de gammele kist in te stappen, maar ik ben verrassend kalm. De gids is volgens mij meer nerveus. Die karren gaan al meer dan een halve eeuw mee, het zou wel heel toevallig zijn als ze neerstorten als ik er in zit.
Met zijn vieren gaan we in het metalen bakkie, gids Alex, Gijs, ik en een oud dametje dat gelijk bij de oude stalen telefoon pakt. In het Georgisch roept ze iets en gaat op het bankje zitten. Ineens klinkt er een luide bel, ik schrik me half lam en het bakje begint te schudden. We gaan op weg naar boven. Het is een bizar idee dat hier zo weinig ongelukken mee gebeuren, aangezien de gaten in de dunne vloerplaat zitten. Later op de dag vertelt Alex wel dat er vorige week een bakje storing had en zes uur stil heeft gehangen. Hij durfde het ons niet eerder te vertellen omdat hij bang was dat we niet meer zouden willen. Echt genieten van het uitzicht terwijl we naar boven gaan is er niet bij. De ramen zijn zo beschadigd dat je alleen nog kleuren kunt onderscheiden, maar je ziet echt niet meer wat er daadwerkelijk te zien is.
Pottenkijkers
Boven aan de heuvel komen we uit bij een gebouwtje, wat er misschien nog wel erger aan toe is als zijn kopie beneden. Deuren hangen scheef in de post en het plafond valt uit elkaar. Zelfs de reling van de trap is langzaam aan het vergaan. Het oogt echt als een spookstad. Echter is het geen spookstad. Er wonen nog best veel mensen in Chiatura, maar ik had van te voren niet verwacht dat het zo een aftandse bende zou zijn. Ik voel me ontzettend ongemakkelijk als we langs de vervallen flats lopen, die voor 99% leeg lijkt te staan, waarvan ik eerst denk dat ze niet bewoond worden, maar waar toch een vrouw haar bonte was aan het ophangen is. Varkens, koeien en kippen lopen tussen de flats door, en deze zien er niet veel beter uit. Waardoor alle mensen zijn weg gegaan is me niet helemaal duidelijk, de mijnen zijn nog steeds aan het werk. De mangaan die hier gewonnen wordt, gebruiken ze om staal te maken. Toch is men van meer dan 30.000 inwoners in 1989, naar 13.800 gegaan in 2012. Ook gids Alex kan hier niet echt een duidelijk antwoord op geven.
We lopen naar een soort uitkijkplateau dat zijn beste tijd gehad heeft. Dat is natuurlijk niet echt een verrassing meer, maar toch blijft het me verbazen hoe de stad er aan toe is. Als je het uitzicht bekijkt kun je de stad voor je zien in zijn hoogtijdagen. Een groene vallei, doorkruist door een helder blauw riviertje. Pas als je beter kijkt zie je de roestige, gescheurde flats en het pikzwarte water. Vreselijk.
Onze gids, die zelf druk bezig is met foto's maken voor op zijn website, vraagt of we één van de flats in willen. Opnieuw denk ik dat het een onbewoonde woontoren is en loop hem achterna door het puin. Nergens zitten ramen in, maar als we een trap of 2 omhoog zijn heb ik toch het idee dat hier ook gewoon mensen wonen. De gids is een huis ingegaan en roept ons. Hier liggen dekens, eten, drinken en kaarsen. In mijn beleving wordt het dan bewoond. Ik kijk vlug even rond, maar voel me echt een pottenkijker. Ik geef aan dat ik niet verder wil, ik vind het niet gepast.
Tour du Chiatura
Eenmaal weer in het dal lopen we een rondje door de stad. We lopen langs het zwarte riviertje als een vrouwtje ons roept. Wat ze zegt versta ik niet maar ze gebaart druk naar het water. Als we over de reling kijken zien we een regenboog, doordat water uit een kapotte leiding spuit. Het is mooi om te zien hoe de bewoners van het kapotte Chiatura nog naar dit soort dingen kijken. We lopen langs hofjes, waar een hoop druivenplanten staan, niet voor de druiven, maar om schaduw te creëren. In een gore vijver zwemmen wat witte zwanen en zwarte zwanen, waarvan er eentje het voorzien heeft op Gijs en graag een hapje van hem wil nemen. Een eindje verderop roept een man ons naar binnen. Hij is een traditionele bakker en wil ons graag zijn oven laten zien. Het Georgische brood (Puri) wordt op een speciale manier gebakken, namelijk geplakt tegen de wand van een aardewerk oven. Het brood is heerlijk en we eten er een hoop van weg tijdens de vakantie.
Het is tijd voor het volgende kabelbaantje, dit keer een iets fraaier blauw exemplaar. Vlak over de autoweg, waarbij ik het idee heb dat je keihard zou schrikken als er ineens een karretje boven de weg zweeft. Als er een busje of vrachtwagen plotseling aan zou komen dan wordt het bakje zeker weten geraakt. Boven aan de heuvel komen we bij een enge stellage, waar de operator, een oud vrouwtje, al vanaf de opening werkzaam is. Het enge doorgezakte cabinetje zal als een tweede thuis voelen als je er zo veel tijd doorbrengt. Als ik even snel naar binnen kijk zie ik onder het bureau ook een fles vodka staan. Ik hoop maar dat ze niet meer hoeft te doen dan een hendel overhalen om de karretjes in beweging te krijgen. Als we verder lopen over een pad met gitzwart zand zien we een hoop bedrijvigheid. Een terrein verderop wordt bewaakt door soldaten, die roepen dat we niet verder mogen. Althans dat neem ik aan als de gids en de chauffeur ineens blijven staan. De chauffeur gaat in gesprek met de nerveuze mannen en na een paar minuten mogen we toch een klein stukje doorlopen. We komen uit bij een railbaan, waar de mangaan in karretjes over heen wordt vervoerd. Opnieuw ziet het er uit alsof het al dertig jaar geleden aan vervanging toe was. Er rijdt een vaag wagentje langs, wat wel wat weg heeft van de Batmobile.
De Mijnen
Er staat nog een laatste ritje met een kabelbaan op ons te wachten. Opnieuw een vervallen ding, misschien nog wel de ergste tot nu toe. Boven op deze heuvel kunnen we gaan kijken bij de mijnen zelf, we mogen er niet in, maar van een afstandje kijken is prima zegt Alex. We moeten wel een eindje lopen, een kilometer of twee, waarschuwt hij ons. Ik mag hopen dat we dat redden, ik weet niet wat voor beeld hij van ons heeft. We lopen nog geen 500 meter of een aardige oude man biedt ons een lift aan in zijn krakkemikkige busje. Dat is natuurlijk altijd beter dan lopen zou je denken, maar we zijn de straat nog niet uit of ik vrees al dat Gijs groen zal gaan wegtrekken. De stoelen zijn echt keihard en we stuiteren alle kanten op. Ik vind het grappig, maar Gijs volgens mij wat minder. Na een minuut of 10 en een paar stops om andere mensen op te pikken, worden we bij de mijnen afgezet. Gijs en ik moeten gelijk aan het wilde westen denken, zo een sfeertje hangt er. De chauffeur spot een ijswinkeltje en komt terug met chocolade ijsjes. Op een afstandje, likkend aan onze ijsjes, staan we te kijken hoe de mijnwerkers druk bezig zijn met hun zware werk. Alex benadrukt dat de veiligheid hier absoluut niet voorop staat en al helemaal niet voldoet aan de Europese eisen. De eigenaar van de mijn betaalt te weinig en geeft niets op zijn personeel. Dat is wel te zien aan de staat van de kabelbaantjes.
Moe van alle indrukken gaan we weer terug de Nissan in en rijden richting Tbilisi. Het duurt niet lang voordat ik weg begin te dommelen. Ik gooi de luxe stoel in standje tukken en val in slaap. Zo gaat de terug rit lekker snel. We maken nog een korte stop bij een klooster vlak bij de hoofdstad, maar daar komen we later deze week nog een keer. Dat wordt niet zo een gigantisch lang artikel, dus zal ik er dan meer over schrijven. Eenmaal terug in Tbilisi laten we ons afzetten op het plein vlakbij ons verblijf en geven Alex en de chauffeur een fooitje en nemen afscheid.
We eten een hapje bij een restaurantje, waar de bediening chagrijnig is en het eten matig. Als we ons buikje vol hebben moeten we nog één ding doen; het Narikala fort beklimmen om de as van mijn moeder uit te strooien. Het is er druk, maar we vinden een doorgaan, zodat we stiekem één van de torens kunnen beklimmen. Dit is misschien niet echt slim, vooral niet in het donker, maar het is wel gaaf!
Reactie schrijven